Het Gelaat

Het uitgangspunt van de filosofische beschouwingen van Levinas is onze ervaring met het absurde en zinloze bestaan. Dit zinloze is voor de mens angstaanjagend omdat het ongrijpbaar is, niet te vatten. Het gaat over het onpersoonlijke ZIJN, in verschrikking en verbijstering. In het dagelijkse leven tracht de mens dit zinloze van zijn bestaan te ‘vergeten’. Hij trekt zich terug op zijn eigen basis, tracht te genieten van de dingen en geeft daardoor inhoud en smaak aan het leven. Tegelijkertijd tracht de mens zijn omgeving te ordenen, te grijpen en te begrijpen door middel van werken en kennen, arbeid en wetenschap.

De Confrontatie

In dit proces van zelfrealisatie en strijd tegen het dreigende en anonieme ZIJN, wordt de mens geconfronteerd met de medemens. In deze confrontatie met De Ander en de onontkoombare verantwoordelijkheid die daaruit volgt, raken we aan de kern van het gedachtegoed van Levinas. De Ander is niet zomaar een medemens, een gezel in ons levensproject of in onze zelfrealisatie. De Ander is veel meer, en opent volgens Levinas een ‘radicaal nieuwe dimensie in de werkelijkheid, een revelatie van het oneindige’. De Ander is een aanwezigheid die concreet is. Het Gelaat van De Ander doorbreekt onze kring van eindigheid. Er zijn drie fundamentele kenmerken in deze verschijning van Het Gelaat.

Persoonlijke expressie

De dingen die ons omringen krijgen pas betekenis wanneer ze ingeschakeld worden in een menselijk project: omdat de dingen zich niet persoonlijk kunnen tonen, geen zelfstandige entiteiten zijn, pas zin krijgen als elementen in een door ons gecreëerd geheel. Het Gelaat van De Ander is echter veel méér, het opent een nieuwe dimensie in het ZIJN. Het Gelaat is een manier waarop het ZIJN zich kan tonen. Het overtreft mijn zingeving, en tegelijkertijd ontsnapt het er ook aan. De Ander is dus exterieur, onherleidbaar en transcendent, niet te vatten door de geschiedenis, de sociologie of de psychologie.

Universeel karakter

De revelatie van Het Gelaat beperkt zich niet tot een sentimentele, geborgen en genoegzame ik-jij-verhouding. Bij Levinas blijft De Ander steeds een vreemdeling, hij blijft buiten mijn bereik, hij verstoort de intimiteit. En toch wordt dit positief ingevuld: de verstoring houdt een verwijzing in naar de velen die we uitgesloten hebben of vergeten zijn. In De Ander wordt de solidariteit met alle andere mensen concreet opgeroepen, en dat leidt tot universele verbondenheid met alle mensen.

Ethisch imperatief

De kwetsbaarheid en de weerloosheid van De Ander roepen ons rechtstreeks op. De mens in nood is imperatief en treft ons als een bevel, uit de hoogte. Het naakte Gelaat is geen opwekking van medelijden, maar komt mij tegemoet als een gebod, als een eis tot rechtvaardigheid. De machteloosheid zelf is een bevel tot hulpverlening. Zo legt De Ander beslag op mijn vrijheid en grijpt mij in de kern van mijn zelfontplooiing. Geconfronteerd met de nood en de weerloosheid van De Ander voel ik mij als een beschuldigde, iemand die ten onrechte geniet van zijn bezit, zijn rijkdom, zijn rechten en zijn zekerheden. Deze authentieke schuldervaring mondt uit in het verlangen naar De Ander als zingever van mijn bestaan. De Ander heeft dus niet alleen een functie van zelfontplooiing van het Ik. De Ander is ook voorwerp van een verlangen als honger zonder einde, als een vuur dat nooit uitdooft. Hoe meer men zich immers inzet voor De Ander, hoe groter het appel op verantwoordelijkheid.